Poppenkast
Over ruim een maand is het weer 4 mei, de dag dat we onze doden herdenken uit alle oorlogen waar Nederland bij betrokken was. In 2020 sprak Willem-Alexander op een (vanwege corona) lege Dam onder andere de volgende woorden, die toen veel indruk maakten: ‘Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet ‘normaal’ maken wat niet normaal is. En: onze vrije, democratische rechtsstaat koesteren en verdedigen. Want alleen die biedt bescherming tegen willekeur en waanzin.’ Hij en zijn vrouw kunnen er niets aan doen dat ze de kleinzoon van een nazi (lid nummer 2583009 van Adolf Hitlers NSDAP) en de dochter van een oorlogsmisdadiger (lid van de militaire junta in Argentinië) zijn. Met deze speech, hoewel waarschijnlijk door een ander geschreven, toonde hij niet alleen een goed gevoel voor historisch perspectief, maar gaf hij ook een waarschuwing af aan de huidige generatie. En juist daarom is het uitermate treurig dat zijn goed gekozen woorden (‘Niet normaal maken wat niet normaal is’) volledig onderuit gehaald worden door de aanwezigheid van twee personen die daar volstrekt niet op hun plaats zijn: Femke Halsema en Martin Bosma. De burgemeester van Amsterdam heeft zich hiervoor gediskwalificeerd door haar (gebrek aan) optreden bij de opening van het Holocaustmuseum, die werd overschaduwd en ontsierd door Hamas-spreekkoren en antisemitische scheldpartijen, volgens haar ‘geen strafbare feiten’. De voorzitter van de Tweede Kamer, door zijn PVV-leider consequent ‘nep-parlement’ genoemd, is bedenker van de abjecte term ‘kopvoddentaks’, kritisch volger van de apartheidbestrijders in Zuid-Afrika en enthousiast aanhanger van het extreem-rechtse complot inzake de Europees-Afrikaanse omvolkingstheorie. Om nog enigszins geloofwaardig te blijven, kan ons slechts één conclusie resten als we die twee daar voor ons zien bij het Nationale (!) Monument: onmiddellijk stoppen met deze beschamende poppenkast. ‘Niet normaal maken wat niet normaal is.’ Dit valt niet goed te praten, laat staan uit te leggen. En misschien moeten we het toneel, met een andere bezetting, verplaatsen naar de Van Miereveldstraat 1 in Amsterdam, het adres van De Bezige Bij, een uitgeverij met een imposant verzetsverleden. Het kantoor herbergt onder andere een reproductie van ‘Het Lied der Achttien Dooden’ van Jan Campert, de in 1943 geëxecuteerde vader van Remco Campert, die in 2017 op de zijgevel van het pand het middelste gedeelte van zijn gedicht ‘Iemand stelt een vraag’ uit 1970 onthulde.
Iemand stelt een vraag
Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine dadenzoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z'n kop krijgtzoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woudzoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteektzoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stemjezelf een vraag stellen
daarmee begint verzeten dan die vraag aan een ander stellen.
Voor het volledige gedicht, ga naar de poezie-leestafel.
Copyright Peter Bonder.
Kijk ook op www.twentesport.com.